Van wie is het landschap? - Leeuwarden City of Literature

Tussen 1950 en 2020 kreeg Nederland er zo’n 7 miljoen inwoners erbij. Landbouwgrond werd steeds intensiever gebruikt, recreatie en het aantal woningen namen fors toe, terwijl de biodiversiteit zich in de omgekeerde richting bewoog. Het uiterlijk van Friesland veranderde drastisch en weidevogels zijn museumstukken geworden. Dat moet anders, want van wie is het landschap eigenlijk?

Tekst: Tialda Hoogeveen | Aquarel: Christiaan Kuitwaard

Sinds de PvdA’er Sicco Mansholt in de decennia na de Tweede Wereldoorlog minister van landbouw was, is het landschap erg veranderd. Mansholt zette in op groei en grootschaligheid, kwantiteit werd leidend in de landbouw. Het gevolg is niet alleen economische groei, maar ook ecologische krimp. Wie zich beweegt over het platteland, ziet industrieel graslandschap arm aan dieren en planten. Het roept verlangen op naar de soundtrack van mijn kindertijd toen het voorjaar een barok orkest van kikkers, grutto’s, kieviten en leeuweriken was. Opgegroeid in de jaren ’70 omringd door weilanden, ligt dit zintuiglijk in mij opgeslagen. Het is mijn anker naar dat seizoen en het is pijnlijk gemis om het niet te horen.

Hoewel de ruilverkaveling al een heel eind gevorderd was in mijn kindertijd, is het boerenland sinds die tijd nog verder dramatisch veranderd. Die verandering begon in de jaren ’70 toen de ruilverkaveling gestimuleerd werd door de overheid en een eeuwenoud cultuurlandschap van kleine lapjes bloemrijke weides met greppels, kronkelende sloten en polderdijkjes getransformeerd werd naar een decor van grote boerenbedrijven die zo efficiënt mogelijk hun land bewerken om een zo groot mogelijke opbrengst te krijgen. De schaalvergroting heeft gezorgd voor een imposante verandering van het uiterlijk van de provincie. Landdijkjes en sloten werden rechtgetrokken of verlegd. Naast de polderdijkjes zijn de hagen, houtwallen en bomenrijen en andere afscheidingen tussen de percelen ‘opgeruimd’.

‘Rommelige’ losse snippers werden omgevormd naar langwerpige lappen gras. Friesland werd rechtlijnig, het landschap veranderde van een kleurige, reliëfrijke lappendeken in een abstract schilderij met strakke, geometrische vlakken. Dit allemaal om het land maar zo intensief mogelijk te kunnen gebruiken met als doel de hoogst mogelijke opbrengst. De hoge silo’s en grote ligboxenstallen onderbreken het uitzicht naar de horizon en hebben Friesland ontdaan van haar karakteristieke weidsheid. ‘De Flevolandisering van Friesland’, noemt sociaal-geograaf Dolph Kessler dat heel treffend.

Dat de intensivering grote druk legt op de natuur, is niet een nieuw inzicht. Al halverwege de negentiende eeuw krijgt de uitvinder van de kunstmest Justus von Liebig spijt van zijn ontdekking. Het overmatig gebruik van kunstmest zag hij als gevaar voor een gezond bodemleven. Als antwoord daarop schreef hij 1861 het boek De zoektocht naar de kringlooplandbouw, een term die zeer actueel is sinds demissionair minister van LNV Carola Schouten de landbouw op die manier wil verduurzamen. Ruim honderd jaar na Von Liebig schreef de Club van Rome het rapport De grenzen aan groei, waarin ze een verband leggen tussen economische groei en de gevolgen ervan voor het milieu.

Niet alleen Von Liebig, maar ook Sicco Mansholt kreeg spijt van de gevolgen voor natuur en milieu die hun werk met zich meebracht. Als we eerder zouden hebben geluisterd naar hen of de Club van Rome, dan zouden we nu niet zo worstelen met CO2- en stikstofvraagstukken en was er niet zo vreselijk veel verloren gegaan. Maar het verleden kun je niet terugdraaien, wel kunnen we voorkomen dat we spijt krijgen. Spijt van onomkeerbare zaken, zoals het uitsterven van organismen. Weg is weg. Voor altijd.

Van wie is het landschap eigenlijk? Als het uitgangspunt is dat elk organisme gelijkwaardig is en dat de aarde een fijne plek moet zijn voor alle planten, schimmels en dieren (waaronder de mens), dan is het antwoord heel helder: dat is van ons allemaal, en niet alleen van degene die het kadastraal in eigendom heeft. Het geeft een nieuwe visie op de beroemde en wie weet verarmde term ‘mienskip’. En waar dorpen en steden hun uiterlijk beschermen met de titels ‘beschermd dorpsgezicht’ en ‘beschermd stadsgezicht’, waarin de sloop van historische panden verboden wordt net als bijvoorbeeld hoogbouw, zo zou het Friese landschap het predicaat ‘beschermd landschapsgezicht’ moeten krijgen, met als voorwaarde ruimte aan een rijke verscheidenheid aan planten, schimmels en dieren. Het doel ‘de hoogst mogelijke opbrengst halen uit het land’ zou vanuit dat perspectief anders bekeken worden. Louter van de gangbare boer uit bekeken, gaat dat om zo veel mogelijk gras oogsten om zo veel mogelijk melk uit een koe te halen, en gaat het dus om geld. Maar als we nu eens een ander perspectief kiezen, dat van de koe bijvoorbeeld. Of dat van de fietser, worm of gezondheid. Dan zou het antwoord op de vraag heel anders zijn, namelijk een oase met weidevogels en de hele ecologie daaromheen in vochtige veenweidegebieden – die niet verder inklinkt en CO2 vrijgeeft – als rijke beleving voor de voorbijganger.

Polderdijkjes, kronkelslootjes, lappendeken: het landschap kan nooit weer de vorm aannemen van toen. Maar het mooie is dat de enkele boer die het anders doet, zijn land voor een deel onder water zet en biologisch boert, meteen de weidevogels terugkrijgt op zijn of haar land. Veel boeren willen graag anders werken en niet langer slaaf zijn van bank, supermarkt en veevoerfabriek. Als ik één ding geleerd heb van het schrijven van De geur van hooi is het dat boeren heel goed in staat zijn tot beweging, ontwikkeling en verandering. Sterker nog, ze doen al bijna 80 jaar niet anders. Maar geef ze een andere richting. Niet langer de richting van het mantra economische groei, maar een afslag naar een extensievere vorm van landbouw. Dat moet lukken met steun van de overheid, want diezelfde overheid heeft immers afspraken gemaakt op de VN-klimmaattop in Parijs voor een klimaatakkoord. Geef de boeren daarbij de zekerheid voor een langere termijn, met een groen beleid voor dertig jaar om mee te beginnen, zodat ze investeringen kunnen en durven doen in duurzame richting. Niet uit nostalgie, maar met visie op de lange termijn naar een gezonde toekomst waar landbouw goed en fijn is voor de natuur, de koe, de boer, de economie én het landschap.

Tialda Hoogeveen (1974) schrijft non-fictie (jeugd)boeken, gedichten en verhalen. In 2020 schreef ze het populaire non-fictie boek ‘De geur van hooi’ en haar eerste Friese ‘young adult–boek ‘Wurden fan Timo’ (i.h.k.v. leesbevorderingsproject LêsNo). Tialda is op dit moment o.a. eindredacteur van tijdschrift de Moanne.

Christiaan Kuitwaard (1965) woont en werkt in Oldeberkoop. Hij volgde de kunstacademie in Groningen en Kampen. In zijn schilderijen, tekeningen en aquarellen onderzoekt hij met name de werking van licht en schaduw. Zijn werk is poëtisch en tijdloos. Christiaan exposeert in binnen- en buitenland. In 2020 maakte hij met dichter Jan Kleefstra het boek ‘Veldwerk. Over het verdwijnen van de biodiversiteit in de Friese natuur’.